Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·stren·gel

Werkwoord

vervoeging van
omstrengelen

omstrengel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omstrengelen
    • Ik omstrengel. 
  2. gebiedende wijs van omstrengelen
    • Omstrengel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omstrengelen
    • Omstrengel je? 

Gangbaarheid