Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·stoot

Werkwoord

vervoeging van
omstoten

omstoot

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omstoten
    • ... dat ik omstoot. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omstoten
    • ... dat jij omstoot. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omstoten
    • ... dat hij omstoot.