Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·ku·kelt

Werkwoord

vervoeging van
omkukelen

omkukelt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omkukelen
    • ... dat jij omkukelt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omkukelen
    • ... dat hij omkukelt.