omkleedde
- om·kleed·de
vervoeging van |
---|
omkleden |
omkleedde
- enkelvoud verleden tijd van omkleden
- Ik omkleedde.
- Jij omkleedde.
- Hij, zij, het omkleedde.
- Ik omkleedde.
vervoeging van |
---|
omkleden |
omkleedde
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van omkleden
- ... dat ik omkleedde.
- ... dat jij omkleedde.
- ... dat hij, zij, het omkleedde.
- ... dat ik omkleedde.
- Het woord omkleedde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.