• om·hels·de
vervoeging van
omhelzen

omhelsde

  1. enkelvoud verleden tijd van omhelzen
    • Ik omhelsde. 
    • Jij omhelsde. 
    • Hij, zij, het omhelsde. 
  1. verbogen vorm van omhelsd, voltooid deelwoord van omhelzen
     Deze Terminus bestond uit een paar dikke palen die ik uitgeput omhelsde.[1]
     Toen zag ze er heel blij uit, omhelsde me en noemde me haar kleine mannetje, wat volgens mij helemaal niets te maken had met het feit dat ik waarschijnlijk verliefd was. Ik maakte me los uit haar omhelzing en zei dat ik het meisje mee wilde nemen naar de bioscoop maar geen geld had en dat bijna alle andere jongens daar geld voor hadden, op zijn minst één keer in de week, terwijl ik alleen naar de filmclub van de school kon.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044632767