• om·gaat
vervoeging van
omgaan

omgaat

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omgaan
    • ... dat jij omgaat. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omgaan
    • ... dat hij omgaat. 
vervoeging van
omgaan

omgaat

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omgaan
    • Jij omgaat. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omgaan
    • Hij omgaat. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van omgaan
    • Omgaat!