• nut·zen
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
nutzen
[ˈnʊʦn̩]
nutzte
[ˈnʊʦtə]
genutzt
[ɡeˈnʊʦt]
volledig

nutzen

  1. overgankelijk gebruiken
    «Versuche, deine Zeit so gut wie möglich zu nutzen
    Probeer uw tijd zo goed mogelijk te gebruiken.