• nu·an·ceert
vervoeging van
nuanceren

nuanceert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nuanceren
    • Jij nuanceert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nuanceren
    • Hij nuanceert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van nuanceren
    • Nuanceert!