Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • noor·de·lijkt

Werkwoord

vervoeging van
noordelijken

noordelijkt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van noordelijken
    • Jij noordelijkt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van noordelijken
    • Hij noordelijkt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van noordelijken
    • Noordelijkt! 

Gangbaarheid