• ne·go·ti·eert
vervoeging van
negotiëren

negotieert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van negotiëren
    • Jij negotieert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van negotiëren
    • Hij negotieert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van negotiëren
    • Negotieert!