• ne·go·ti·eer
vervoeging van
negotiëren

negotieer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van negotiëren
    • Ik negotieer. 
  2. gebiedende wijs van negotiëren
    • Negotieer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van negotiëren
    • Negotieer je?