nasaleerde
- Geluid: nasaleerde (hulp, bestand)
- na·sa·leer·de
vervoeging van |
---|
nasaleren |
nasaleerde
- enkelvoud verleden tijd van nasaleren
- Ik nasaleerde.
- Jij nasaleerde.
- Hij, zij, het nasaleerde.
- Ik nasaleerde.
- Het woord nasaleerde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.