Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mis·zegt

Werkwoord

vervoeging van
miszeggen

miszegt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van miszeggen
    • Jij miszegt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van miszeggen
    • Hij miszegt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van miszeggen
    • Miszegt! 

Gangbaarheid