• mi·ni·seer
vervoeging van
miniseren

miniseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van miniseren
    • Ik miniseer. 
  2. gebiedende wijs van miniseren
    • Miniseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van miniseren
    • Miniseer je?