Aspecten
onvoltooid voltooid
mieć mający
volledige vervoeging

mieć

  1. hebben
    «Mam siostrę.»
    Ik heb een zus.
  2. zijn (m.b.t leeftijd)
    «Ile masz lat?»
    Hoe oud ben je?
  3. hoeven, nodig hebben;  moeten ww 
    «Mamy iść.»
    We moeten gaan.