Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mee·rijdt

Werkwoord

vervoeging van
meerijden

meerijdt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van meerijden
    • ... dat jij meerijdt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van meerijden
    • ... dat hij meerijdt.