Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • matst

Werkwoord

vervoeging van
matsen

matst

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van matsen
    • Jij matst. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van matsen
    • Hij matst. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van matsen
    • Matst! 

Bijvoeglijk naamwoord

matst

  1. onverbogen vorm van de overtreffende trap van mat