maskert
- mas·kert
vervoeging van |
---|
maskeren |
maskert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van maskeren
- Jij maskert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van maskeren
- Hij maskert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van maskeren
- Maskert!
- Het woord maskert staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.