• mar·chan·deer
vervoeging van
marchanderen

marchandeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van marchanderen
    • Ik marchandeer. 
  2. gebiedende wijs van marchanderen
    • Marchandeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van marchanderen
    • Marchandeer je?