• man·keert
vervoeging van
mankeren

mankeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mankeren
    • Jij mankeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mankeren
    • Hij mankeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van mankeren
    • Mankeert! 
vervoeging van
mankeren

mankeert

  1. onpersoonlijke tegenwoordige tijd van mankeren