manicuur
- ma·ni·cuur
vervoeging van |
---|
manicuren |
manicuur
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van manicuren
- Ik manicuur.
- gebiedende wijs van manicuren
- Manicuur!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van manicuren
- Manicuur je?
- Het woord manicuur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.