• man·den

de mandenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord mand
vervoeging van
mannen

manden

  1. meervoud verleden tijd van mannen
    • Wij manden. 
    • Jullie manden. 
    • Zij manden. 


  • man·den

manden, g

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van mand


vervoeging van
mandar

manden

  1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van mandar
  2. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van mandar