møter
- mø·ter
Naar frequentie | 1146 |
---|
møter
- zwakke verbuiging tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van møte
møter
- nominatief onbepaald mannelijk meervoud van møte
- mø·ter
møter
- zwakke verbuiging tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van møta
møter
- zwakke verbuiging tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van møte