• lui·de

luide

  1. verbogen vorm van de stellende trap van luid
     Langzaam nam hij zijn skibril af, keek me rustig aan, draaide het gastenboek naar zich toe en riep met een luide stem door het kleine café: ‘Tim Van Gogh.[1]
vervoeging van
luien

luide

  1. enkelvoud verleden tijd van luien
    • Ik luide. 
    • Jij luide. 
    • Hij, zij, het luide. 
88 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be