Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • loo·chen

Werkwoord

vervoeging van
loochenen

loochen

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van loochenen
    • Ik loochen. 
  2. gebiedende wijs van loochenen
    • Loochen! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van loochenen
    • Loochen je?