• lonk
vervoeging van
lonken

lonk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lonken
    • Ik lonk. 
  2. gebiedende wijs van lonken
    • Lonk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lonken
    • Lonk je? 
86 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be