Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lief·koos

Werkwoord

vervoeging van
liefkozen

liefkoos

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van liefkozen
    • Ik liefkoos. 
  2. gebiedende wijs van liefkozen
    • Liefkoos! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van liefkozen
    • Liefkoos je?