Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • len·sen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
lensen
lenste
gelenst
zwak -t volledig

Werkwoord

lensen

  1. (verouderd) een walvis met een lens doorsteken
    • Zij legden de riemen binnenboord om de walvis te kunnen lensen. 

Gangbaarheid