lenigt
- le·nigt
vervoeging van |
---|
lenigen |
lenigt
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lenigen
- Jij lenigt.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lenigen
- Hij lenigt.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van lenigen
- Lenigt!
- Het woord lenigt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.