Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lan·tert

Werkwoord

vervoeging van
lanteren

lantert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lanteren
    • Jij lantert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lanteren
    • Hij lantert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van lanteren
    • Lantert! 

Gangbaarheid