Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ko·tert

Werkwoord

vervoeging van
koteren

kotert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van koteren
    • Jij kotert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van koteren
    • Hij kotert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van koteren
    • Kotert!