kortwiek
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- kort·wiek
Werkwoord
vervoeging van |
---|
kortwieken |
kortwiek
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kortwieken
- Ik kortwiek.
- gebiedende wijs van kortwieken
- Kortwiek!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kortwieken
- Kortwiek je?