• kort·te
vervoeging van
korten

kortte

  1. enkelvoud verleden tijd van korten
    • Ik kortte. 
    • Jij kortte. 
    • Hij, zij, het kortte. 
75 % van de Nederlanders;
56 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be