kortte
- kort·te
vervoeging van |
---|
korten |
kortte
- enkelvoud verleden tijd van korten
- Ik kortte.
- Jij kortte.
- Hij, zij, het kortte.
- Ik kortte.
- Het woord kortte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kortte" herkend door:
75 % | van de Nederlanders; |
56 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be