kolderen
- kol·de·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kolderen |
kolderde |
gekolderd |
zwak -d | volledig |
kolderen
- aan de kolder lijden
- Hij moest daarna nog drie jaar lang kolderen.
- Het woord kolderen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.