Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kol·de·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kolderen
kolderde
gekolderd
zwak -d volledig

Werkwoord

kolderen

  1. aan de kolder lijden
    • Hij moest daarna nog drie jaar lang kolderen. 

Gangbaarheid