koester
- koes·ter
vervoeging van |
---|
koesteren |
koester
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van koesteren
- Ik koester.
- gebiedende wijs van koesteren
- Koester!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van koesteren
- Koester je?
- Het woord koester staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.