koekeloer
- koe·ke·loer
vervoeging van |
---|
koekeloeren |
koekeloer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van koekeloeren
- Ik koekeloer.
- gebiedende wijs van koekeloeren
- Koekeloer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van koekeloeren
- Koekeloer je?
- Het woord koekeloer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.