• koe·ke·loer
vervoeging van
koekeloeren

koekeloer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van koekeloeren
    • Ik koekeloer. 
  2. gebiedende wijs van koekeloeren
    • Koekeloer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van koekeloeren
    • Koekeloer je?