• knof·fel·de
vervoeging van
knoffelen

knoffelde

  1. enkelvoud verleden tijd van knoffelen
    • Ik knoffelde. 
    • Jij knoffelde. 
    • Hij, zij, het knoffelde. 
    • De geschoren wol wordt ter plaatse gesponnen, en men kan ook zien hoe men vroeger „knoffelde" (breide op Duitse wijze). [1]