knoffelde
- knof·fel·de
vervoeging van |
---|
knoffelen |
knoffelde
- enkelvoud verleden tijd van knoffelen
- Ik knoffelde.
- Jij knoffelde.
- Hij, zij, het knoffelde.
- De geschoren wol wordt ter plaatse gesponnen, en men kan ook zien hoe men vroeger „knoffelde" (breide op Duitse wijze). [1]
- Ik knoffelde.
- Het woord 'knoffelde' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Huygens, S."Exloo: Schapen scheren!" in: De Telegraaf jrg. 77 nr. 25663 (14 mei 1970); p.2 kol. 2; geraadpleegd 2016-08-10