Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • knob·belt

Werkwoord

vervoeging van
knobbelen

knobbelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van knobbelen
    • Jij knobbelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van knobbelen
    • Hij knobbelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van knobbelen
    • Knobbelt! 

Gangbaarheid