Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • knarpt

Werkwoord

vervoeging van
knarpen

knarpt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van knarpen
    • Jij knarpt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van knarpen
    • Hij knarpt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van knarpen
    • Knarpt! 

Gangbaarheid