Afrikaans

Woordherkomst en -opbouw
  • Samentrekking van klein jong. [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord klong klonge, klongs
verkleinwoord klonkie, klongetjie klonkies

Zelfstandig naamwoord

klong

  1. (verouderd) kleine jongen
    «"Ou Tiet, jy sal maar die klong moet neem jong"[2]»
    Mevrouwtje, u zult de kleine jongen maar moeten nemen, hoor.


Verwijzingen

  1. Etimologiewoordeboek van Afrikaans (EWA)
  2. Wat die hart van vol is.
    Nagel Pick
    Aug 2017