Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kla·tert

Werkwoord

vervoeging van
klateren

klatert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klateren
    • Jij klatert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klateren
    • Hij klatert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van klateren
    • Klatert!