Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kis·kast

Werkwoord

vervoeging van
kiskassen

kiskast

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kiskassen
    • Jij kiskast. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kiskassen
    • Hij kiskast. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van kiskassen
    • Kiskast! 

Gangbaarheid