Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kies·kauwt

Werkwoord

vervoeging van
kieskauwen

kieskauwt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kieskauwen
    • Jij kieskauwt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kieskauwen
    • Hij kieskauwt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van kieskauwen
    • Kieskauwt!