Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kie·pert

Werkwoord

vervoeging van
kieperen

kiepert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kieperen
    • Jij kiepert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kieperen
    • Hij kiepert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van kieperen
    • Kiepert!