keuter
- keu·ter
- In de betekenis van ‘kleine boer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1420 [1]
vervoeging van |
---|
keuteren |
keuter
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van keuteren
- Ik keuter.
- gebiedende wijs van keuteren
- Keuter!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van keuteren
- Keuter je?
- Het woord keuter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "keuter" herkend door:
65 % | van de Nederlanders; |
69 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "keuter" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be