kastijdt
- kas·tijdt
vervoeging van |
---|
kastijden |
kastijdt
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kastijden
- Jij kastijdt.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kastijden
- Hij kastijdt.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van kastijden
- Kastijdt!
- Het woord kastijdt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.