• ka·pot·bijt
vervoeging van
kapotbijten

kapotbijt

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kapotbijten
    • ... dat ik kapotbijt. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kapotbijten
    • ... dat jij kapotbijt. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kapotbijten
    • ... dat hij kapotbijt.