Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ka·non·neer

Werkwoord

vervoeging van
kanonneren

kanonneer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kanonneren
    • Ik kanonneer. 
  2. gebiedende wijs van kanonneren
    • Kanonneer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kanonneren
    • Kanonneer je? 
Afgeleide begrippen