• kaats
vervoeging van
kaatsen

kaats

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kaatsen
    • Ik kaats. 
  2. gebiedende wijs van kaatsen
    • Kaats! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kaatsen
    • Kaats je? 
92 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be