• jurk·je

het jurkjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord jurk;
  2. jurk van geringe omvang dat veel van het lichaam onbedekt laat
     Natuurlijk had ik Clio onderschat. In plaats van de deur open te doen in verhuis-T-shirt en joggingbroek verscheen zij, alsof ze wist dat dit haar eerste opkomst zou zijn in mijn boek, als een vrouw die weet hoe zij haar entree moet maken, in een spectaculair kort zwart jurkje van Elsa Schiaparelli, dat was afgezet met een bloemmotief van witte glaskraaltjes en een wufte kraag van witte raffia, met daarbij zwarte open schoenen met een hoge hak van Fendi en lange, hangende, zilveren oorbellen van Gucci.[1]
  1. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers  , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 25